J.E. StorkAir MX 10/10 User manual

MX
Handleiding
Mode d’emploi
Manual
Bedienungsanleitung

1
1. Voorwoord 2
2. Garantie en aansprakelijkheid 2
2.1 Algemeen 2
2.2 Garantiebepalingen 2
2.3 Aansprakelijkheid 2
3. Veiligheid 2
3.1 Algemene veiligheidsvoorschriften 2
3.2 Toegepaste pictogrammen 2
4. Technische gegevens 2
4.1 Algemene specificaties 2-3
5. Regeling 4
5.1 MX zonder toerentalregeling 4
5.2 Toerentalregeling van één MX-ventilator 4
5.3 Toerentalregeling van meerdere MX-ventilatoren 4
5.4 Zelfregelend mechanisch ventilatiesysteem 4
5.5 Servocontact RSC 4
5.6 Temperatuurregelaar LTG 4
6. Communicatie 6
6.1 Uitlezen en instellen 4
6.2 control unit VU 4
6.3 Communicatie met laptop/PC 5
6.4 MX netwerk 5
7. Installatie 5
7.1 Installatievoorwaarden 5
7.2 Transport, opslag en uitpakken 5
7.3 Controle levering 5
7.4 Plaatsing algemeen 5
8. Elektrische aansluiting 6
8.1 Klemmenstrook besturing 6
8.2 Bedrading bij uitlevering 7
8.3 Relatie tussen toerental en spanning op 0-10 V stuuringang 7
9. Inregelen 8
9.1 Overzicht instellingen MX 8
9.2 MX-netwerk: adresseren, instellen en instellingen kopiëren 8
9.3 Stappenplan inregelen 9
9.4 Controle luchthoeveelheid 10
9.5 Meetrapport 11
10. Inspectie en onderhoud 12
10.1 Inspectie en onderhoud 12
11. Storingen 12
11.1 Storingstabellen 12-14
11.2 Vervangen van onderdelen 15
Bijlagen 62-71
Logboek 62
Maatschetsen 63
Expoloded view 64
Serviceartikelen 65
Aansluitschema’s 66-69
EG-verklaring 70-71
Nederlands

2
1. Voorwoord
Deze handleiding bevat aanwijzingen voor het installeren en onderhouden van
de dakventilator MX van J.E. StorkAir. Deze handleiding heeft betrekking op de
volgende types:
MX 10/10 MX 10/10 ZMV
MX 20/10 MX 20/10 ZMV
MX 30/10 MX 30/10 ZMV
MX 30/20 MX 30/20 ZMV
Leest u voordat u met installatie of onderhoud van de ventilator begint, deze
handleiding zorgvuldig door. Deze handleiding bevat alle informatie die bij-
draagt aan een veilige en optimale installatie van de dakventilator MX. Ze is
tevens bedoeld als naslagwerk bij service- en onderhoudswerkzaamheden
zodat deze op een verantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd.
Deze handleiding is gepubliceerd door J.E. Stork Ventilatoren B.V., zonder enige
garantie. Te allen tijde en zonder voorafgande waarschuwing kunnen verbetering
en wijzigingen door J.E. Stork Ventilatoren B.V. worden aangebracht in deze
handleiding op grond van typografische fouten, onjuiste of achterhaalde
gegevens of verbetering aan programmatuur en/of apparatuur. Dergelijke
wijzigingen worden natuurlijk verwerkt in nieuwe uitgaven van deze handleiding.
Alle rechten voorbehouden. ©J.E. Stork Ventilatoren B.V.
2. Garantie en aansprakelijkheid
2.1 Algemeen
De voor de MX dakventilator van toepassing zijnde verkoop- en
garantiebepalingen voor ondernemingen in de metaal, kunststof en techniek,
zijn gedeponeerd ter Griffie van de Arrondissementsrechtbank te Den Haag op
19 oktober 1998 onder nummer 119/1998.
2.2 Garantiebepalingen
De fabrikant garandeert de MX voor een periode van één jaar na installatie of
maximaal 20 maanden na levering.
Garantieclaims kunnen alleen worden ingediend voor materiaal en/of construc-
tiefouten ontstaan in de garantieperiode. In het geval van een garantieclaim
mag de MX niet worden gedemonteerd zonder schriftelijke toestemming van
de fabrikant. Garantie op reserveonderdelen wordt alleen verstrekt indien deze
door de fabrikant zijn geleverd en door een erkend installateur zijn geïn-
stalleerd.
De garantie vervalt indien:
•de installatie niet volgens de geldende voorschriften is uitgevoerd;
•er gebreken zijn ontstaan door verkeerde aansluiting;
•ondeskundig gebruik of vervuiling van de ventilator;
•er reparaties zijn verricht zonder toestemming van de leverancier.
Montage- en demontagekosten ter plaatse vallen buiten de garantiebepalin-
gen. Indien binnen de garantietermijn een defect optreedt, dient dit te worden
gemeld bij de installateur.
2.3 Aansprakelijkheid
De MX is ontworpen voor het afzuigen van (vervuilde) lucht, die diagonaal
wordt uitgeblazen. Elk ander gebruik wordt gezien als ‘onbedoeld gebruik’ en
kan leiden tot schade aan de MX of persoonlijk letsel waarvoor de fabrikant
niet aansprakelijk kan worden gesteld.
☞Werkzaamheden aan de ventilator mogen alleen worden verricht door
een erkend installateur.
De fabrikant is niet aansprakelijk voor schade welke is terug te leiden tot:
•het niet opvolgen van de veiligheids-, bedienings- en onderhoudsinstructie
in deze handleiding;
•het toepassen van onderdelen welke niet door de fabrikant zijn geleverd;
•normale slijtage.
3. Veiligheid
Voor een verantwoord gebruik van de MX dakventilator, maar ook voor uw
eigen en andermans veiligheid, is het van groot belang dat u onderstaande vei-
ligheidsvoorschriften in acht neemt.
3.1 Algemene veiligheidsvoorschriften
•Neem steeds de in deze handleiding genoemde veiligheidsvoorschriften en
aanwijzingen in acht.
•Zorg ervoor dat de (nog) niet verankerde (delen van de) ventilator en
gereedschap niet van het dak kunnen vallen/waaien of op een andere
manier schade of lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
•Zorg ervoor dat bij een geheel of gedeeltelijk gedemonteerde ventilator, nie-
mand draaiende of onder spanning staande delen aanraakt.
•Laat een (gedeeltelijk) gedemonteerde ventilator, welke is aangesloten op de
voeding, niet onbeheerd achter.
•Zorg ervoor dat spanningvoerende delen niet nat worden.
•De ventilator moet dusdanig worden gemonteerd dat er, aan de zijde van de
ventilator die niet is voorzien van een beschermrooster, geen gevaar voor
aanraking door personen ontstaat (zie EN 294).
3.2 Toegepaste pictogrammen
In de handleiding kunnen de navolgende pictogrammen voorkomen.
☞Punt van aandacht
4. Technische gegevens
4.1 Algemene specificaties
Ventilatorkarakteristieken
De ventilatorkarakteristieken geven de luchtprestaties bij verschillende
toerentallen. Door het monteren van de MX op een geluiddemper GD zullen de
luchtprestaties enigszins wijzigen door de luchtweerstand van de demper.
Daarom zijn ook de luchtprestaties van de MX met GD weergegeven.
Perszijdig geluid
Het geluidsdrukniveau in dB(A) is gemeten aan de pers (= uitblaaszijde) van de
ventilator op 4 meter afstand in horizontale richting, onder vrije veldcondities,
vrij aanzuigend, ref. 2.10-5 N/m2. Naarmate de afstand tot de geluidsbron
(= ventilator) groter wordt zal het geluid verminderen, met dien verstande
dat bij verdubbeling van de afstand het geluid met 6 dB(A) afneemt.
Zuigzijdig geluid
Het zuigzijdig geluidsvermogen is gemeten aan de aanzuigzijde van de ventila-
tor, ref. 10-12W. Gegeven is het zuigzijdig geluidsvermogen van de ventilator
MX en het zuigzijdig geluidsvermogen van de ventilator + demper (MX + GD).
Voor meer uitgebreide technische specificaties verwijzen wij u naar het MX
selectieprogramma.
Nederlands

3
MX 10/10 (ZMV)
4a. A = maximale opgenomen vermogen B = maximum geluidsdrukniveau
Toerental Opgenomen Geluidsniveau
omw/min stroom vermogen pers zuig zuig* cos.
rpm A Wel dB(A) dB(A) dB(A) j
1800 0,76 174 57 72 63 0.99
1600 0,55 125 54 70 61 0.99
1400 0,39 87 50 66 58 0,99
1200 0,26 60 46 63 55 0,99
1000 0,17 39 41 58 51 0.99
800 0,12 27 36 56 49 0,98
600 0,09 19 30 49 42 0,92
400 0,07 12 24 41 35 0,75
MX 10 = 18kg.
MX 20/10 (ZMV)
4a. A = maximale opgenomen vermogen B = maximum geluidsdrukniveau
Toerental Opgenomen Geluidsniveau
omw/min stroom vermogen pers zuig zuig* cos.
rpm A Wel dB(A) dB(A) dB(A) j
1600 1,80 409 62 77 64 0.99
1400 1,16 266 58 74 62 0,99
1200 0,73 169 53 69 57 0,99
1000 0,44 100 48 65 54 0.99
800 0,25 57 42 59 49 0,99
600 0,14 31 36 55 45 0,96
400 0,09 17 28 48 39 0,82
MX 20 = 25kg.
MX 30/10 (ZMV)
4a. A = maximale opgenomen vermogen B = maximum geluidsdrukniveau
Toerental Opgenomen Geluidsniveau
omw/min stroom vermogen pers zuig zuig* cos.
rpm A Wel dB(A) dB(A) dB(A) j
1000 1,30 297 56 71 61 0.99
900 0,92 217 52 68 57 0.99
800 0,64 148 49 65 56 0,99
700 0,44 103 46 62 53 0,99
600 0,29 67 42 60 50 0.99
500 0,19 44 37 55 46 0,99
400 0,13 28 33 52 43 0,94
MX 30 = 32kg.
MX 30/20 (ZMV)
4a. A = maximale opgenomen vermogen B = maximum geluidsdrukniveau
Toerental Opgenomen Geluidsniveau
omw/min stroom vermogen pers zuig zuig* cos.
rpm A Wel dB(A) dB(A) dB(A) j
1400 3,34 761 64 78 67 0.99
1200 2,03 462 61 75 64 0,99
1000 1,18 269 57 71 60 0,99
800 0,65 147 51 66 55 0.98
600 0,32 72 44 60 49 0,98
400 0,12 28 36 51 41 0,98
MX 30/20 = 38kg.
*met geluiddemper
600
500
400
300
200
100
00 1000 2000 5000
1400
1200
1000
800
600
400
m3/h
∆Pst - Pa (N/m2)
= MX
= MX + GD
A
B
3000 4000
0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500
50
0
150
200
250
300
1000
900
700
500
m3/h
∆Pst - Pa (N/m2)
A
B
800
600
100
400
= MX
= MX + GD
500
400
300
200
100
00 400 800 1200 1600
1600
1400
1200
1000
800
600
400
A
2000 2400 2800 3200 m3/h
∆Pst - Pa (N/m2)
= MX
= MX + GD
B
400
350
300
250
200
150
100
50
0
0 500 1000 1500 2000
1800
1600
1400
1200
1000
800
600
400
B
m3/h
∆Pst - Pa (N/m2)
= MX
= MX + GD
A
Nederlands

4
5. Regeling
Voor het regelen van het toerental kunnen verschillende regelaars worden
aangesloten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het regelen van
één ventilator of meerdere ventilatoren tegelijkertijd.
5.1 MX zonder toerentalregeling
Als de MX wordt afgeleverd, draait deze bij aansluiten van de netspanning op
de maximaal ingestelde capaciteit. Deze capaciteit is weergegeven op de
sticker aan de bovenzijde van de besturing. Door het verwijderen van lus 3
op de klemmenstrook van de besturing (zie §8.2) draait de MX op minimum
toerental. Voor bedrijf bij een ander vast toerental moet dit toerental worden
ingesteld met de control unit VU of een PC.(zie §6).
5.2 Toerentalregeling van één MX ventilator
Voor de toerentalregeling van één MX ventilator zijn onderstaande regelaars
beschikbaar
SAG 0-M
Draaischakelaar voor traploze regeling van het toerental. Onder de draaiknop
van de schakelaar bevindt zich een potmeter. Door het verdraaien van deze
potmeter wordt het maximale toerental nMAX ingesteld. In de stand ‘0’ wordt
het vrijgavecontact geopend.
SAG 0-5
Draaischakelaar voor regeling van het toerental in vijf standen. Onder de
draaiknop van de schakelaar bevindt zich een potmeter. Door het verdraaien
van deze potmeter wordt het maximale toerental nMAX ingesteld. In de stand
‘0’ wordt het vrijgavecontact geopend.
SAG 0-2
Draaischakelaar voor regeling van het toerental in twee standen. Onder
de draaiknop van de schakelaar bevinden zich twee potmeters. Door het
verdraaien van deze potmeters kunnen twee toerentallen n1 en n2 afzonderlijk
worden ingesteld. In de stand ‘0’ wordt het vrijgavecontact geopend
5.3 Toerentalregeling van meerdere MX ventilatoren
Voor de toerentalregeling van meerdere MX ventilatoren zijn onderstaande
regelaars beschikbaar.
VG 31
Voedingsunit voor het parallel regelen van maximaal 31 MX-ventilatoren.
De unit wordt gevoed met 230V/50Hz. Afhankelijk van de gewenste toeren-
talregeling wordt de voedingsunit verbonden met de SAG 0-M, SAG 0-5 of
SAG 0-2.
DNG 31
Unit voor dag/nacht schakeling van maximaal 31 MX-ventilatoren. De schakel-
tijden worden ingesteld met een schakelklok. Via een centrale schakelaar
kunnen alle verbonden ventilatoren gelijktijdig worden in en uitgeschakeld.
De unit wordt gevoed met 230V/50Hz wisselspanning. De DNG 31 kan ook
worden toegepast bij dag/nachtregeling van MX-ZMV.
5.4 Zelfregelend mechanisch ventilatiesysteem [MX-ZMV]
De MX kan worden uitgevoerd met een ZMV systeem. ZMV staat voor Zelf-
regelend Mechanisch Ventilatiesysteem. Met de MX-ZMV wordt de druk onder
de ventilator automatisch op een constante waarde geregeld. Onder de kap
van de MX-ZMV is hiervoor een druktransmitter geplaatst die standaard
elektrisch is aangesloten. Ten behoeve van de drukmeting dient de bijgeleverde
slang te worden aangesloten in de dakopstand onder de ventilator c.q. de
geluiddemper.
De werking is als volgt: de transmitter zet de gemeten druk om in een 0-10V
signaal voor de besturing van de MX. Op basis van dit 0-10V signaal wordt het
toerental van de MX-dakventilator en daarmee de druk geregeld. De gewenste
constante druk wordt ingesteld met de control unit VU of met een PC/laptop.
(Zie §6.1, 6.2 en 6.3.)
5.5 Servocontact RSC
Via het servocontact kan parallel met de ventilator een ander systeemcompo-
nent, bijvoorbeeld een klep, worden in-en uitgeschakeld. Het servocontact
wordt geleverd in een losse behuizing die bijvoorbeeld onder het deksel van
de MX kan worden gemonteerd.
5.6 Temperatuurregeling LTG
De LTG is een temperatuurregelaar waarmee het toerental van de MX traploos
geregeld wordt, afhankelijk van de temperatuur. De temperatuur wordt geme-
ten met een bijgeleverde temperatuuropnemer. Met een draaiknop op de de
behuizing wordt de temperatuur ingesteld tussen 20°C en 50°C. Door het
verdraaien van een potmeter binnen de behuizing wordt de bandbreedte
ingesteld tussen de 0,5°C en 10°C. Het toerental van de MX varieert tussen
minimum en maximum binnen de ingestelde bandbreedte.
☞De LTG kan ook gebruikt worden in combinatie met de VG31. Via
één LTG kunnen meerdere ventilatoren worden aangestuurd. Note:
voedinsspanning LTG, 18Vdc
koelen of verwarmen
Er kan gekozen worden voor ‘koelen’ of ‘verwarmen’:
•Bij koelen wordt de MX opgetoerd als de temperatuur oploopt. Met een
draaiknop op de behuizing van de LTG wordt de temperatuur ingesteld
waarbij de MX op het minimum toerental draait. Als de temperatuur stijgt
wordt de MX opgetoerd. Het maximum toerental wordt bereikt bij de
ingestelde temperatuur + bandbreedte.
•Bij verwarmen wordt de MX afgetoerd als de temperatuur oploopt. Met de
draaiknop op de behuizing van de LTG wordt de temperatuur ingesteld
waarbij de MX op het minimum toerental draait. Als de temperatuur daalt
wordt de MX opgetoerd. Het maximum toerental wordt bereikt bij de
ingestelde temperatuur -bandbreedte.
De functie van koelen of verwarmen wordt ingesteld met een aantal jumpers
binnen de behuizing. Daarnaast is binnen de LTG een jumper opgenomen
waarmee ervoor gekozen kan worden om de ventilator bij het bereiken van de
ingestelde temperatuur uit te schakelen.
Een voorbeeld
De jumpers in de behuizing worden ingesteld op ’koelen’. Temperatuur-
instelling 25°C, bandbreedte 4°C. Instelling ventilatorcapaciteit op de MX:
minimum 40%, maximum 80%. Bij 25°C draait de ventilator op 40%,
bij 25 + 4 = 29°C draait de ventilator op de maximum capaciteit.
6. Communicatie
6.1 Uitlezen en instellen
Iedere MX is standaard voorzien van een aansluiting voor de control unit VU
of een laptop/PC. Deze aansluiting bevindt zich onder het deksel van de MX.
Via deze aansluiting is het mogelijk om verschillende grootheden in te stellen
en uit te lezen, zoals:
•type ventilator en besturing;
•gewenste capaciteit en begrenzingen minimale en maximale capaciteit;
•gewenste druk voor dag en nacht (MX ZMV);
•actueel toerental;
•actuele druk (MX ZMV);
•adres en groepsnummer (voor toepassing MX in netwerk);
•storingen.
6.2 Control unit VU
Met de control unit VU kan direct met de MX worden gecommuniceerd.
Werkwijze
De stekker van de unit wordt in de aansluiting van de MX gedrukt. Na het
inschakelen van de control unit kunnen de actuele gegevens van de MX
worden weergegeven op het display van de unit. De instellingen kunnen
worden gewijzigd. Gedacht kan worden aan de volgende toepassingen:
Nederlands

5
•ter plaatse instellen of achteraf bijstellen van de capaciteit van de MX;
•instellen van gewenste druk (voor MX-ZMV);
•adres instellen (MX in netwerk).
De unit wordt geleverd in een koffer met handleiding. Bij de unit wordt tevens
een oplaadset voor het opladen in de auto (12Vdc) of via de wandcontactdoos
(230V/50Hz) geleverd.
6.3 Communicatie met laptop/PC
Met de StorkAir Maintenance Software kan direct worden gecommuniceerd
tussen laptop/PC en MX. Voor aansluiting van de MX op de laptop/PC wordt
gebruik gemaakt van een interface. De mogelijkheden van instellen en uitlezen
zijn nagenoeg gelijk aan die van de control unit VU. Het belangrijkste verschil is
dat bij communicatie met laptop/PC de instellingen van de MX kunnen worden
bewaard als bestand.
6.4 MX netwerk
Door de communicatie-aansluiting van meerdere MX ventilatoren onderling
te verbinden kan een netwerk van ventilatoren worden opgebouwd. Voor het
onderling doorverbinden is de seriële aansluiting van elke ventilator dubbel
uitgevoerd. Elke ventilator in het netwerk wordt via de control unit VU of
laptop/PC geprogrammeerd met een eigen adres.
Naast de directe verbinding van de laptop/PC of de control unit met het
netwerk is het ook mogelijk om het uitlezen en instellen op afstand uit te
voeren. Vanuit de laptop/PC kan via een modem worden gecommuniceerd met
een MX-netwerk op een andere locatie.
Dit MX-netwerk moet hiervoor op locatie via een modem zijn verbonden met
het telefoonnet.
☞Maximaal 1 weerstand (120Ω) in het netwerk worden geplaatst.
(zie schema 9).
7. Installatie
7.1 Installatievoorwaarden
•De MX moet geïnstalleerd worden volgens de algemene en plaatselijk
geldende veiligheids- en installatievoorschriften.
•De MX moet dusdanig worden gemonteerd dat aan de aanzuigzijde van de
ventilator geen gevaar voor aanraking door personen bestaat (zie EN 294).
•De toelaatbare temperatuur van de af te voeren lucht is -30°C tot +80°C.
•De ventilator is ontworpen voor continu bedrijf en mag niet vaker dan een-
maal per vijf minuten worden in- en uitgeschakeld.
7.2 Transport, opslag en uitpakken
•De MX dient horizontaal te worden vervoerd.
•Tijdens opslag moet de MX horizontaal worden geplaatst.
•Optillen bij voorkeur aan de holtes in de zijkant van de behuizing of aan
de voet.
•Zorg dat het verpakkingsmateriaal op een milieuvriendelijke wijze wordt
afgevoerd.
7.3 Controle levering
•Type-aanduiding en overige typeplaatgegevens moeten overeenkomen met
de bestelling.
•In de doos bevinden zich de handleiding en een zakje met montagebouten
en ringen, bedoeld voor montage van de MX op een dakopstand.
•Voor MX-ZMV: in de doos zit een montagesetje; een zakje met slangpilaart-
je, klemmetjes en ca. 1,5m slang.
7.4 Plaatsing algemeen
•Het is van belang dat de dakconstructie of fundering waar de MX op
geplaatst wordt voldoende stijfheid heeft. Bij een te slappe dakconstructie
kunnen tijdens bedrijf van de ventilator ongewenste trillingen ontstaan.
•De ventilator moet worden gemonteerd met de bijgeleverde bouten en rin-
gen. Zorg ervoor dat zowel de fundering als de ondergrond waar de bouten
ingedraaid worden, genoeg sterkte hebben om de ventilator ook onder
zware weersinvloeden vast te houden.
•De ventilator moet horizontaal worden gemonteerd, zodat regen- en
windinslag wordt voorkomen. Maximaal toelaatbare hellingshoek van
montage is 5° t.o.v. de horizon.
•Zorg ervoor dat de vier hoeken van de ondergrond waarop de ventilator
wordt gemonteerd in één vlak liggen.
•De voedingskabel, eventuele besturingskabels en eventueel een drukslang,
kunnen via een doorvoer van onder de voet van de ventilator tot onder de
kap worden gevoerd. Deze doorvoer is onder de kap aangegeven met ‘sup-
ply cable’, zie 7a. Voor doorvoer naar de werkschakelaar kan gebruik
gemaakt worden van een doorvoer naar één van de holtes op de hoeken
van de ventilator. Deze doorvoeren zijn aangegeven met ‘cable’, (zie 7a.)
7a. A = cable, B = supply cable
MX-ZMV
•Onder het deksel van de ventilator is een druktransmitter gemonteerd die
met een driedraads-verbinding elektrisch verbonden is met de besturing.
•Op de binnenste slangpilaar aan de onderzijde van de druktransmitter is
standaard een luchtleiding voorgemonteerd die via een doorvoer naar één
van de holtes op de hoeken van de ventilator is gelegd [zie 7b].Deze leid-
ing wordt gebruikt voor het meten van de omgevingsdruk/nuldruk.
•Monteer de bijgeleverde leiding op de buitenste slangpilaar aan de onderzi-
jde van de druktransmitter, [zie 7b].Leg deze luchtleiding, via één van de
doorvoeren onder het deksel, naar de plaats in de installatie waar de druk
gemeten moet worden. Gewoonlijk wordt de druk gemeten in de dakopstand
onder de ventilator cq. geluidsdemper, [zie 7b].
•Bij montage van de luchtleiding kan gebruik gemaakt worden van het
bijgeleverde montageset. De beugels zijn bedoeld voor het monteren van de
luchtleiding, de wartel en het aluminium buisje kunnen worden gebruikt als
drukmeetpunt in de dakopstand, [zie 7c].
•Zorg ervoor dat de luchtslang in het drukmeetpunt altijd buiten de lucht-
stroom of vlak met de wand wordt gemonteerd. Bij niet loodrechte montage
wordt niet alleen een statische druk maar ook een dynamische druk geme-
ten waardoor de regeling niet nauwkeurig op een constante statische druk
kan regelen.
A
B
Nederlands

6
7b. A = kabel of luchtleiding doorvoer (4x) B = buitenste slangpilaar en C = leiding omgev-
ingsdruk/nuldruk
7c. A = ventilator, B = geluidsdemper, C = dakopstand en D = drukslang binnendoor E =
drukslang buitenom, F = kabelwartel met meetpijp en G = drukmeetpunt
A
BD
CE
F
A
B
D
C
A
BC
Nederlands
8. Elektrische aansluiting
8.1 Klemmenstrook besturing
In het onderstaande is de klemmenstrook van de besturing weergegeven.
8a. A = Sensoraansluiting, B = 0-10V stuuringang, C = Storingscontact maak, D = Voeding 230V, 50Hz, E = Aansluiting PC/control unit, F = 2e Aansluiting PC/control unit, G = Storingscontact
verbreek, H = Vrijgave contact en I = Motor aansluitingen.
8b. A = Naar werkschakelaar, B = Aansluiting PC/control unit, C = Lus 1 and D = Lus 2 en E = Lus 3
PE 1
18 V Eist GND
U3 10 V Esoll GND
U3
RS
ARS
BRS
ARS
BGND
U3
An
LN
ÖG
SG ENEN
KL2B
KL2A
B
A
KL3B
KL3A KL4
D
C
E
•Sensoraansluiting: voor het aansluiten van de druksensormodule van de
MX-ZMV of een andere sensor.
•Vrijgavecontact: dit contact moet voorzien zijn van een spanning van 10-
250 volt (AC of DC). Bij het ontbreken van spanning op het vrijgavecontact
zal de ventilator niet draaien, ook als de voedingsspanning van 230V aan-
wezig is.
•Storingscontacten: Er is een maak- en verbreekcontact. Bij storing wordt het
contact tussen de twee klemmen van KL3A gesloten en tussen de twee klem-
men van KL3B geopend. Bij ‘geen storing’ is er een omgekeerde situatie.
•Communicatie-aansluiting: voor instellen en uitlezen van de MX met de
control unit VU of de laptop/PC. Het contact is dubbel uitgevoerd: één
aansluiting A/B is verbonden met een sub-D9-connector in het frame, één
aansluiting A/B is vrij en kan worden gebruikt voor het doorlussen wanneer
de MX wordt opgenomen in een netwerk.
•Lekstroom MX ± 10mA
☞Let op!! Bij Esoll/GND impedantie Ri = 90 kOhm
☞Let op!! Bij Eist/GND impedantie Ri = 90 kOhm
Bij aansluiten van een extern vreemd signaal op Esoll of op Eist zorgen voor
galvanische scheiding.
PE 1
18 V Eist GND
U3 10 V Esoll GND
U3
RS
ARS
BRS
ARS
BGND
U3
An
LN
ÖG
SG ENEN
AB
KL2B
KL2A
G
EHF
+15V
U4 +15V
U4 TW
PTC GND
U4 GND
U4
H1 H2 H3 UVW
I
KL3B
KL3A KL4
KL5A
KL5B KL6
PE2
D
C

7
8.2 Bedrading bij uitlevering
De MX-standaard
Er zijn drie lussen gemonteerd op de klemmenstrook van de besturing. Voor
het aansluiten van regelapparatuur kan het nodig zijn om één of meerdere
lussen te verwijderen. Raadpleeg hiervoor de van toepassing zijnde schema’s
in de Bijlagen.
•Met lus 1 wordt de +10V verbonden met de eerste klem van het vrijgave-
contact.
•Met lus 2 wordt de GND verbonden met de tweede klem van het vrijgave-
contact.
•Met lus 3 wordt de +10V verbonden met de Esoll van de 0-10V stu-
uringang.
Via lus 1 en lus 2 staat er spanning op het vrijgavecontact. Via lus 3 staat er
10V op de Esoll van de 0-10V stuuringang. De ventilator zal daarom na het
aansluiten draaien op de maximale capaciteit.
De MX-ZMV
Er zijn twee lussen gemonteerd op de klemmenstrook van de besturing. Voor
het aansluiten van regelapparatuur kan het nodig zijn om één of meerdere
lussen te verwijderen. Raadpleeg hiervoor de van toepassing zijnde schema’s
in de Bijlagen.
•Met lus 1 wordt de +10V verbonden met de eerste klem van het vrijgave-
contact.
•Met lus 2 wordt de GND verbonden met de tweede klem van het vrijgave-
contact.
Via lus 1 en lus 2 staat er spanning op het vrijgave contact. De ventilator zal
daarom na het aansluiten draaien op een zodanig toerental dat de ingestelde
druk wordt gerealiseerd. In niet gemonteerde toestand (vrij aanzuigend) kan de
ventilator geen druk opbouwen en draait op maximale capaciteit.
☞Deze grafieken zijn alleen van toepassing als de instelling van de maxi-
mum en minimum capaciteit niet is gewijzigd.
Met de control unit VU of de laptop/PC kunnen minimum en maximum
capaciteit worden gewijzigd. Dit betekent dat de grafiek van de ventilator
veranderd.
Voorbeeld
in. capaciteit 50% en Max. capaciteit 70% betekent 50% bij 0V en 70% bij
10V op de 0-10V stuuringang.
8.3 Relatie tussen toerental en spanning op 0-10V stuuringang
Bij het aansluiten van regelaars wordt het toerental van de MX geregeld door
de spanning te variëren op de 0-10V stuuringang. Door het meten van de
spanning tussen de klemmen GND en de 0-10 stuuringang, kan het toerental
van de ventilator worden afgeleid uit één van onderstaande grafieken. De
spanning kan zowel op de MX (twee klemmen van de 0-10V stuuringang) als
op de aangesloten schakelaar/regelaar worden gemeten.
Inregelvoorbeeld
Wilt u een MX 20/10 inregelen op twee toerentallen met de SAG 0-2: 750rpm
en 1000rpm, volg dan onderstaand voorbeeld op.
•Draai de schakelaar in stand ‘1’.
•Verdraai de potmeter n1 totdat de spanning tussen de klemmen GND en
Esoll 3,8V is. Dit komt overeen met 750rpm, zie onderstaande karakter-
istiek van de MX 20/10.
•Draai nu de schakelaar in stand ‘2’. Verdraai nu potmeter n2 totdat 5,5V
gemeten wordt, overeenkomend met 1000rpm.
De ventilator wordt aangesloten overeenkomstig het van toepassing zijnde
schema.
☞Er kunnen meerdere schema’s tegelijkertijd van toepassing zijn.
Bijvoorbeeld: een MX-ZMV kan opgenomen zijn in een netwerk en
tegelijkertijd verbonden zijn met een DNG 31.
SAG 0-2
n2
n1
+ 10V
EN Esoll GND
2000
1500
1000
500
00246810
Esoll - GND (V)
0
25
50
75
100
V
3.8 5.5
toerental (min-1) capaciteit (%)
toerental (min-1)
2000
1500
1000
500
00246810
Esoll - GND (V)
2000
1500
1000
500
00246810
Esoll - GND (V)
2000
1500
1000
500
00246810
Esoll - GND (V)
0
30
50
75
100
0
25
50
75
100
capaciteit (%) toerental (min-1) capaciteit (%)
toerental (min-1) capaciteit (%) toerental (min-1) capaciteit (%)
0
25
50
75
100
2000
1500
1000
500
00246810
Esoll - GND (V)
0
25
50
75
100
010
50%
Capaciteit
(%)
70%
2468
0
Esoll - GND (V)
Nederlands

8
9. Inregelen
9.1 Overzicht instellingen MX
Stel de MX en de eventuele regelapparatuur in volgens de kolom die van toepassing is. De MX is in de fabriek ingesteld op de aangegeven waarden. Verander die
instellingen alleen indien noodzakelijk. Vul bij [...] de door u ingestelde waarde in.
*InstellenIndien de ventilator deel uit maakt van een netwerk, volg de aanwijzingen op §9.2.
**De minimum capaciteit van de MX 30/20 is in de fabriek niet ingesteld op 15% maar op 25%.
[1] Alle ventilatoren hebben dezelfde capaciteitsinstelling. het toerental hoog/laag wordt geregeld door instelling van potmeters R1 en R2 in de DNG31.
[2] Medere ventilatoren krijgen een andere instelling.
[3] De capaciteit voor hoog/laag wordt per MX ingesteld in %, met gebruik van de control unit. De potmeters R1 en R2 in de DNG links/rechtsom maximaal. De DNG functioneert nu uitsluitend
als tijdklok.
9.2 MX-netwerk: adresseren, instellen, instellingen kopiëren
Indien meerdere MX’en gekoppeld zijn moet elke MX een eigen adres hebben.
[zie: Bijlagen]
1. Maak een [dak]overzicht van alle ventalatoren, verdeel de ventilatoren in
groepen van max. 31 en noteer bij elke ventilator een adres- en een
groepnummer.
2. Schakel alle ventilatoren die in dit netwerk zijn verbonden uit met de
werkschakelaar.
3. Sluit de control unit VU aan op de eerste MX.
4. Schakel alleen deze ventilator in.
5. Geef het juiste adres aan in het menu ‘Instellingen’ bij ‘Adres’.
6. Geef het juiste groepnummer aan in het menu ‘Instellingen’ bij ‘Groep’.
7. Noteer eventueel het adres ook in de tabel bij §9.1.
8. Kies in het menu ‘Instellingen’ bij ‘Schrijven/resetten’ ‘Schrijven/resetten’.
9. Schakel deze ventilator weer uit.
10.Sluit de VU aan op de volgende MX.
11.Herhaal punt 4 t/m 10 bij elke MX van dit netwerk.
12.Schakel alle ventilatoren weer in.
Instellen
13.Sluit de VU aan op een willekeurige MX.
14.Druk op de toets ‘Menu’ (‘Hoofdmenu’ verschijnt).
15.Kies in het ‘Hoofdmenu’ bij ‘MX Groepnr.’ de juiste groep.
16.Kies in het ‘Hoofdmenu’ bij ‘MX-netwerk’ het juiste adres.
17.Stel in het menu ‘Instellingen’ de MX in volgens de tabel bij §9.1.
18.Noteer de veranderde instelling in de tabel bij §9.1.
Meerdere MX’en met hetzelfde type en met dezelfde instelling
19.Kies in het menu ‘Instellingen’ bij ‘Bewaren/zetten’ ‘Bewaren’.
20.Kies eventueel in het ‘Hoofdmenu’ bij ‘MX-groepnr.’ de volgende groep.
21.Kies in het ‘Hoofdmenu’ bij ‘MX-netwerk’ het volgende adres.
22.Kies in het menu ‘Instellingen’ bij ‘Bewaren/zetten’ ‘Zetten’.
23.Kies in het menu ‘Instellingen’ bij ‘Schrijven/reset’ ‘Schrijven/reset.
geen instelling nodig
geen instelling nodig
RSC
Potmeter rechtsomPotmeter rechtsom[…] V
Hoog [R2]
Potmeter linksomPotmeter linksom[…] V
Laag [R1]
AanAanAanSchakelaar
geen instelling nodigIn VG 31
zie handleiding
LTG […]
Jumper
[…] °CPotmeter [bandbreedte]
In LTG
[…] VToerental maximum
[…] VToerental n2
[…] VToerental n1
In SAG
Voor zelfde instelling andere MX
Bewaren/zetten*
Schrijven/resetSchrijven/reset
––––––––Setpoint RS-485
Hoog […] Pa–––––––Setpoint digital [1]
Laag […] Pa[…] Pa––––––Setpoint digital [0]
100%100%[…]%100%100%[…]%100%100%[…]Maximum capaciteit
15%**15%**[…]%**15%**15%**[…]%15%**15% **Minimum capaciteit
1 of […]1 of […]1 of […]1 of […]1 of […]1 of […]1 of […]1 of […]Groep*
1 of […]1 of […]1 of […]1 of […]1 of […]1 of […]1 of […]1 of […]Adres*
PositiefPositiefPositiefPositiefPositiefPositiefPositiefPositiefRegelzin
0-3000-300GeenGeenGeenGeenGeenGeenSensor
Dig 0/10Dig 0/10Ana 0..10VAna 0..10VAna 0..10VAna 0..10VAna 0..10VAna 0..10VSet point
ExternExternSturenSturenSturenSturenSturenSturenModus
In MX [met VU]
6-8-96-8-96-8-96-8-96-8-96-8-96-8-96-8-9Eventueel ook schema:
2+521+71+3 en 41+3 en 41+51+51Aansluitschema:
ZMV
DNG 31
ZMVLTGSAG 0-M
SAG 0-5
SAG 0-M
individual [3]
DNG 31
individual [2]
DNG 31
collectief [1]
Standard
Nederlands

9
9.3 Stappenplan inregelen
Indien de MX bedoeld is voor woningventilatie, maak dan gebruik van deze tabel. Volg de aangekruiste aanwijzingen van boven naar beneden volgens de kolom
die van toepassing is.
☞Zie voor uitgebreidere informatie: J.E. StorkAir Ventilatiesystemen Woningbouw Informatie, tabblad ‘Inregelinstructie’.
x
x
xxxxStel eventuele externe regelaars weer in de juiste stand.
xxxxxMaak een meetrapport.
x
Controleer de luchthoevelheden door de wassemkappen. Controleer de
onderdruk achter het ventiel het verst van de ventilator. Deze moet mini-
maal 50 Pa zijn.
xxControleer nogmaals de luchthoevelheden door de ventielen en
x
Controleer de onderdruk achter het ventiel het verst van de ventilator.
Deze moet minimaal 50Pa zijn.
xxControleer nogmaals de luchthoeveelheden door de ventielen.
xOpen de 2-standenventielen en de wasemkappen.
xxOpen de wasemkappen.
xxxx
Pas, indien nodig, het gewenste druk ‘setpoint digital [1]’ aan. Zie de
tabel. Hoe lager, hoe minder energieverbruik. Pas ook ‘setpoint digital [0]
aan. 50% van ‘setpoint digital [1].
xx
Pas, indien nodig, het gewenste% maximum capaciteit aan. Zie de tabel.
Hoe lager, hoe minder energieverbruik.
xxxx
Is het merendeel van de afwijking min [of plus] zorg er dan voor dat
alle afwijkingen min [of plus] zijn. Zorg er ook voor dat het ongunstigste
ventiel geheel open staat.
xx
Controleer de onderdruk achter het ventiel het verst van de ventilator.
Deze moet minimaal 50Pa zijn. Controleer de onderdruk achter het ven-
tiel dichtst bij de ventilator. Deze mag maximaal 200Pa zijn. Maak even-
tueel extra weerstand in de aftakking.
xx
Controleer de luchthoeveelheden door de ventielen. Begin zo
dicht mogelijk bij de plaats waar de druk gemeten wordt.
xx
Controleer de luchthoeveelheden door de ventielen.
Begin zo dicht mogelijk bij de ventilator.
xxx
Monteer de wasemkappen en stel de vlinderkleppen in volgens
berekende instelstaat. Sluit de wasemkappen.de
x
Monteer de juiste ventielen in de juiste ruimte. Sluit
de 2-standenventielen.
xMonteer de juiste ventielen in de juiste ruimte.
xxxx
Monteer de ventielen en stel deze in volgens de
berekende instelstaat.
xxxxxx
Controleer de aanwezigheid van bouwkundige
overstroomvoorzieningen [min. 12cm per l/s].
xxxxxxOpen alle daarvoor bedoelde toevoeropeningen.
xxxxxxSluit ramen en deuren.
xxxxxxStel eventuele externe regelaars in de hoogste stand.
xxStel ook de berekende maximum capaciteit in.
xxxxStel ook de berekende constante druk in.
xxxxxxStel de MX in volgens tafel bij §9.1.
STB-ventielen
wasemkappen
Alleen STB-
ventielen
STZ-ventielen waarvan
ook 2-standen en/of
wasemkappen
Alleen STZ-
ventielen zonder
2-standen
STB-
ventielen en
wasemkappen
Allen
STB-
ventielen
Wel ZMVGeen ZMV
Nederlands

10
9.4 Controle luchthoeveelheid
De luchthoeveelheid wordt bepaald door het toerental van de vleugel en de
onderdruk in de dakopstand, zie grafiek §4.1.Het toerental kan vastgesteld
worden door:
•te meten met een stroboscoop;
•het toerental uit te lezen met de control unit VU in het menu ‘Status’ bij
‘Toerental’;
•de spanning te meten op klem ‘Esoll’ en ‘GND U3’ en deze gemeten waarde
uit te zetten in de bijbehorende grafiek §8.3.Deze grafieken gelden alleen
als de MX is ingesteld op minimaal toerental 15%* en maximaal toerental
100% (dit is de fabrieksinstelling). Zijn deze instelling anders ingesteld, dan
moet de bijbehorende grafiek dienovereenkomstig worden aangepast. Deze
methode is niet toe te passen bij ZMV.
*De minimum capaciteit van de MX 30/20 is in de fabriek ingesteld op 25%
Voorbeeld MX 20/10
Toerental [min-1] Capaciteit [%]
Gemeten spanning 5.5V
Toerental is 1000 min-1
Voorbeeld MX 20/10
Toerental [min-1] Capaciteit [%]
Instelling minimum capaciteit 40%
Instelling maximum capaciteit 80%
Gemeten spanning 8.7V
Toerental is 1200 min-1
De onderdruk kan worden vastgesteld door:
•de onderdruk te meten in de dakopstand;
•de onderdruk uit te lezen met de control unit VU in het menu ‘Status’ bij
‘Sensor’. Echter: dit kan alleen bij ZMV-toepassing en als het meetpunt van
de druktransmitter in de dakopstand is gesitueerd. De luchthoeveelheid kan
nu worden vastgesteld:
•teken nu in de grafiek §4.1 de gevonden toerentallijn.
•Let erop dat u de lijn neemt met of zonder geluiddemper (GD).
•teken vervolgens een lijn bij de gevonden onderdruk naar rechts;
•trek vanuit het gevonden snijpunt een lijn naar beneden en stel de luchtho-
eveelheid vast.
Example
∆Pst - Pa(N/m2)
A = Maximaal elektraverbruik en B = Maixmaal geluidsdrukniveau
Voorbeeld
Toerental 1200 min-1
Geen geluiddemper
Onderdruk 120Pa
Luchthoeveelheid is 1900 m3/h
Conclusies
Meer lucht dan de ontwerpwaarde betekent dat de weerstand in het systeem
lager is dan de ontwerpwaarde.
Mogelijke oorzaken zijn:
•lagere kanaalweerstanden dan aangenomen;
•ventielen of roosters niet gemonteerd of ingeregeld (te ver open);
•lekkage in het kanalensysteem. Vergelijk de luchthoeveelheid met de totale
gemeten luchthoeveelheid door de ventielen.
Minder lucht dan de ontwerpwaarde betekent dat de weerstand in het systeem
hoger is dan de ontwerpwaarde.
Mogelijke oorzaken zijn:
•hogere kanaalweerstanden dan aangenomen;
•ventielen of rooster niet ingeregeld (te ver dicht);
•verstopping in het kanalensysteem. Vergelijk de luchthoeveelheid met
de totale gemeten luchthoeveelheid door de ventielen.
500
400
300
200
100
00400 800 1200 1600
1600
1400
1200
1000
800
600
400
A
B
2000 2400 2800 3200 3600
m3/h
∆Pst - Pa (N/m2)
= MX
= MX + GD
2000
1500
1000
500
00246810
Esoll - GND (V)
0
25
50
75
100
80
40
2000
1500
1000
500
00246810
Esoll - GND (V)
0
25
50
75
100
Nederlands

11
9.5 Meetrapport
*Doorhalen wat niet van toepassing is.
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
Luchthoeveelheid in l/s of m3/h*
Instelling van het ventiel of wasemkap
vereist luchtdebiet hoog: in l/s of m3/h*
Type ventiel of wasemkap:
ToiletBadkamerKeukenKeukenRuimte:
Stramien:
Druk ingesteld op… Pa:
setpoint:adres:Groep:
Type ventilator:
Nederlands
ETAGE

12
10 Inspectie en onderhoud
10.1 Inspectie en onderhoud
De ventilator dient eens per 2 jaar te worden geïnspecteerd. Dit is afhankelijk
van de vervuiling in de lucht. Indien extreme vervuiling optreedt moet de
inspectie vaker plaats vinden. Te denken valt bijvoorbeeld aan afzuiging van
grote keukens of industriële processen.
•Zorg ervoor dat de (nog) niet verankerde (delen van de) ventilator en
gereedschap niet van het dak kunnen vallen of waaien. Of op een andere
manier schade of lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
•Zorg ervoor dat bij een geheel of gedeeltelijk gedemonteerde ventilator
niemand draaiende of onder spanning staande delen aanraakt.
•Laat een (gedeeltelijk) gedemonteerde ventilator, welke is aangesloten op
de voeding, niet onbeheerd achter.
•Zorg ervoor dat elektra voerende delen niet nat worden. Bij inspectie of
onderhoud gaat u als volgt te werk (zie bijlagen).
1. Schakel de ventilator met werkschakelaar(4) uit.
2. Verwijder ventilatordeksel(2).
3. Draai de 4 bouten(9) los.
4. Til het binnenwerk(5) (motor-vleugel, frame en besturing) eerst
rechtstandig omhoog en leg vervolgens het binnenwerk onderste-
boven weer in de behuizing.
☞De bekabeling en de luchtslangen mogen niet beschadigen.
5. Maak, indien nodig, de vleugel(7) voorzichtig met een zachte borstel
schoon.
☞De vleugel mag niet beschadigen of vervormen.
6. Indien de lagers defect zijn, vervang dan de motor-vleugel.*
7. Maak, indien nodig, de behuizing(1) met een zachte borstel schoon.
8. Monteer het binnenwerk(5) weer op zijn plaats.
9. Controleer of de vleugel(7) vrij kan draaien.
10.Maak, indien nodig, de besturing(6) met een zachte borstel stofvrij.
11.Controleer of de kabels en slangen niet tegen scherpe randen van het
frame of de besturing liggen.
12.Controleer of de bekabeling niet tegen de vleugel(7) aan kan komen.
13.Maak het luchtkapje(3) in het ventilatordeksel schoon.
14.Monteer ventilatordeksel(2).
15.Schakel de ventilator met werkschakelaar(4) in en controleer de goede
werking.
16.Controleer ook of de ventilator goed op de eventueel aangesloten
regelaar(s) reageert.
*Lagers kunnen niet worden vervangen. De motor-vleugel dient dan vervangen te worden.
Gebruik de instructie voor het vervangen van de motor-vleugel.
11 Storingen
11.1 Storingstabellen
Hierna zijn twee storingstabellen opgenomen. De eerste tabel is voor het
zoeken van een storing in een MX. Te beginnen bij een klacht. De tweede
tabel is bedoeld voor het zoeken van en storing in een MX - installatie met
regelaar(s). Met deze tabel doorzoekt u het hele regelcircuit. Controleer de
gehele installatie volgens de tabel. Volg de aanwijzingen van boven naar
beneden. Alleen dié aanwijzingen welke aangekruist zijn in de kolom die
van toepassing is. In de eerste tabel wordt 2x verwezen naar de vorige
pagina. Dit om de druktransmitter te controleren. Ga dan als volgt te werk:
•Zorg dat er 18V = (van de besturing of extern) komt op klem ‘18V’ en
‘GND U3’ van de sensor.
•Meet op klem ‘Eist’ en ‘GND U3’ het regel signaal. Deze moet variëren
indien aan de slang welke de buitendruk meet voorzichtig wordt geblazen.
Bij blazen moet deze spanning oplopen.
•Vergelijk de gemeten druk door de druksensor (de waarde ‘Sensor’ in het
menu ‘Status’) met de gemeten druk door een ‘vreemde’ drukmeter. Maak
gebruik van dezelfde drukslangen.
Nederlands

13
Resetten: Elke storing (ledje op besturing is rood) moet worden gereset door de ventilator uit te zetten en, vervolgens ventilator weer inschakelen.
Of: met VU in menu ‘Instellingen’ ‘Schrijven/reset’. Let op: De instelgegevens van het menu ‘Instellingen’ worden aan de ventilator doorgegeven.
Besturing vervangenBesturing defect---AlleGroen/rood
Instellingen van VU
worden niet verwerkt
Contoleer of er iets in de waaier zit te veel geluid of de vleugel
tegen de voet aan loopt of tegen de bekabeling naar de motor
Vleugel loopt aanGeen bijzonderhedenGeenGeen bijzonderhedenAlleGroen
Ventilator maakt te
veel geluid
Vervang motor-vleugelLagers defectGeen bijzonderhedenGeenGeen bijzonderhedenAlleGroen
Ventilator maakt te
veel geluid
Controleer vleugel op vervuiling of vervang de motorvleugelVleugel in onbalansGeen bijzonderhedenGeenGeen bijzonderhedenAlleGroenVetilator trilt
Besturing vervangen--Temp. Besturing-AlleRoodDraait niet
Besturing vervangen--Interne Com.fout-AlleRoodDraait niet
Besturing vervangenBesturing defect-Geen verbindingWel 230V~ tussen ‘L’ en ‘N’AlleUitDraait niet
Controleer werkschakelaar aansluiting en elektrische installatie.Geen voeding-Geen verbindingGeen 230V~ tussen ‘L’ en ‘N’AlleUitDraait niet
Controleer (bedrading naar) motorvleugel evt. vervangen
Bedrading best. -motor
onderbroken
Toerental: 0 omw/min
Sensor: 1 Pa
HallsensorWel 15V = tussen klem ‘+15V’ en ‘GND U4’AlleRoodDraait niet
Controleer (bedrading naar) motorvleugel evt. vervangen
Bedrading best. -motor
onderbroken
Toerental: 0 omw/min
Sensor: 1 Pa
Motor geblokkeerdWel 15V = tussen klem ‘+15V’ en ‘GND U4’AlleRoodDraait niet
Besturing vervangenBesturing defectToerental: 0 omw/minMotor geblokkeerdGeen 15V = tussen klem ‘+15V’ en ‘GND U4’AlleRoodDraait niet
Controleer vrijgave-circuit, ook tussen MX en regelaars,
zie tweede tabel.
Onderbreking in het
vrijgavecircuit
Toerental: 0 omw/minGeenGeen 10V = of meer op vrijgavecontactAlleGroenDraait niet
Controleer (bedrading naar) druktransmitter evt. vervangen,
zie vorige pagina.
(Bedrading naar)
druktransmitter defect.
Sensor: [±] 300 PaGeenWel 18V = tussen klem ‘18V’ en ‘GRD U3’ van de besturingZMVGroen
Draait constant
minimaal
Besturing vervangenBesturing defectSensor: [±] 300 PaGeenGeen 18V = tussen klem ‘18V’ en ‘GRD U3’ van de besturingZMVGroen
Draait constant
minimaal
Plaats van drukmeting controleren, ucht-slang ergens geknikt of los?
Er wordt geen
drukverschil gemeten
Sensor: 1 PaGeen
18V = tussen klem ‘18V’ en ‘GRD U3’,
0V = tussen klem ‘Eist’ en ‘GRD U3’ van de besturing
ZMVGroen
Draait constant
maximaal
Controleer (bedrading naar) druktransmitter evt. vervangen,
zie vorige pagina.
(Bedrading naar)
druktransmitter defect.
Sensor: 1 PaGeen
18V = tussen klem ‘18V’ en ‘GRD U3’,
0V = tussen klem ‘Eist’ en ‘GRD U3’ van de besturing
ZMVGroen
Draait constant
maximaal
Besturing vervangenBesturing defectSensor: 1 PaGeen0V = tussen klem ‘18V’ en ‘GRD U3’ van de besturingZMVGroen
Draait constant
maximaal
Controleer (bedrading naar) regelaar, evt. vervangen, zie tweede tabel.
(Bedrading naar) regelaar
onderbroken
Volgens ‘instellingen’
laag
Geen
Als klem ‘10 V’ en ‘Esoll’ wordt doorverbonden gaat deventilator wel
harder lopen. Draad ‘Esoll’ even losnemen
Externe
Regelaars
GroenDraait constant laag
Besturing vervangenBesturing defect
Volgens ‘instellingen’
laag
Geen
Als klem ‘10 V’ en ‘Esoll’ wordt doorverbonden gaat de ventilator niet
harder lopen. Draad ‘Esoll’ even losnemen
Externe
Regelaars
GroenDraait constant laag
Controleer (bedrading naar) regelaar, evt. vervangen, zie tweede tabel.
(Bedrading naar) regelaar
onderbroken (GND U3).
Volgens ‘instellingen’
hoog
Geen
10V = tussen ‘Esoll’ en ‘GND U3’,
regelaar staat in regelstand
Externe
Regelaars
GroenDraait constant hoog
Controleren op beschadigingen en beschadigde onderdelen vervangenVleugel loopt aan
Toerental is lager dan het
gevraagde toerental
Motor temp.
15V = tussen klem ‘15V’ en ‘GND U4’
7V = tussen klem ‘TW PTC’ en ‘GND U4’
AlleRood
Draait (te langzaam en)
maakt te veel geluid
Motorvleugel vervangenMotor loopt te zwaar
Toerental is lager dan het
gevraagde toerental
Motor temp.
15V = tussen klem ‘15V’ en ‘GND U4’
7V = tussen klem ‘TW PTC’ en ‘GND U4’
AlleRoodDraait (te langzaam)
ActieOorzaak
Bijzonderheden in
menu ‘Status’
Weergave in
menu ‘Storingen’
Wat meet ikMogelijk bijbesturingKlacht
Nederlands

14
*Indien er sprake is van een LTG, lees dan voor "klem 10V", "klem 18V"
xxBedrading MX – VG 31 of DNG 31Bedrading weer origineel maken. Functioneert de regeling goed?MX
xxBesturing MXVerwijder de draad op klem ‘EN’. Gaat de vleugel stil staan?MX
xxBesturing MXMaak een doorverbinding tussen klem ‘10V’ en ‘Esoll’. Draad ‘Esoll’ losnemen. Gaat de MX in hoog draaien?MX
xxBesturing MXVerwijder de draad op klem ‘Esoll’. Gaat de MX in laag draaien?MX
xVG 31
10V = op klem ‘EN UIT’ en ‘GND’ SAG niet op stand ‘0’.
0V = op klem ‘EN UIT’ en ‘GND’ SAG wel op stand ‘0’.
VG 31
xVG 31 Controleer zekering F2Draai aan knop van de SAG. Verandert de spanning tussen ‘Esoll’ UIT’ en ‘GND’?VG 31
xxSAG
Knop op stand ‘0’, geen verbinding tussen klem ‘10V’* en ‘EN’. Knop op een andere willekeurige stand,
wel verbinding tussen klem ‘10V’* en ‘EN’. Klopt dat?
SAG
xxSAGDraai aan de knop van de regelaar. Varieert de spanning op klem ‘Esoll’ en ‘GND’?SAG
xx-Bedrading weer origineel makenSAG
xxBekabeling MX – SAG
Maak ook een doorverbinding tussen klem ‘10V’* en ‘Esoll’. Draad ‘Esoll’ losnemen.
Gaat de MX hoog draaien?
SAG
xxBekabeling MX – SAGMaak een doorverbinding tussen klem ‘10V’* en ‘EN’. Gaat de MX in laag draaien?SAG
xx
Bekabeling MX – SAG
Wordt vrijgave toegepast?
Zet de SAG in stand ‘0’. Gaat de MX uit?SAG
xxBekabeling MX – SAGStaat er 10V = op klem ‘10V’* en ‘GND’?SAG
xMaak de bedrading weer origineel.MX
xBesturing MXVerwijder de draad op klem ‘EN’. Gaat de vleugel stil staan?MX
xBesturing MXMaak een doorverbinding tussen klem ‘10V’ en ‘Esoll’. Draad ‘Esoll’ losnemen. Gaat de MX in hoogMX
xBesturing MX
Verwijder de draad op klem ‘Esoll’.Gaat de MX in laag draaien?
MX
xDNG 31 Controleer zekering F2
Schakel de schakelklok met handbediening om. Verandert de spanning tussen klem ‘Esolll UIT’ en ‘GND’?
DNG 31
x
DNG 31 Tijdklok. Zie ook voor
tijdcontrole de handleiding tijdklok
Schakel de schakelklok met handbediening om. Verandert de spanning tussen klem ‘Esoll’ 1 en ‘GND’?DNG 31
xDNG 31
Verstel pot.meter R2. Varieert de spanning tussen klem ‘2’ en ‘GND’?
(Stel de pot.meter weer op hetzelfde voltage af).
DNG 31
xDNG 31
Verstel pot.meter R1. Varieert de spanning tussen klem ‘1’ en ‘GND’?
(Stel de pot.meter weer op hetzelfde voltage af).
DNG 31
xDNG 31
10V = op klem ‘EN UIT’ en ‘GND’ schakelaar aan.
0V = op klem ‘EN UIT’ en ‘GND’ schakelaar uit.
DNG 31
xx
VG 31 or DNG 31,
Controleer zekering F3
10V = op klem ‘+10V’ en ‘GND’?
VG 31 of
DNG 31
xxElektrische installatie230V~ op klem ‘L’ en ‘N’?
VG 31 of
DNG 31
DNG 31
SAG of
LTG +
VG31
SAG 0-2,
SAG 0-5,
SAG 0-M, LTG
Indien nee, storing zit in de:Uit te voeren controle. Indien ja, ga naar de volgende regelControle
uitvoeren
bij:
Nederlands

15
11.2 Vervangen van onderdelen
Neem steeds de geldende veiligheidsvoorschriften en aanwijzingen in acht.
•Zorg ervoor dat de (nog) niet verankerde (delen van) de ventilator en
gereedschap niet van het dak kunnen vallen of waaien. Of op een andere
manier schade of lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
•Zorg ervoor dat bij een geheel of gedeeltelijk gedemonteerde ventilator
niemand draaiende of onder spanning staande delen aanraakt.
•Laat een (gedeeltelijk) gedemonteerde ventilator, welke is aangesloten op
de voeding, niet onbeheerd achter.
•Zorg ervoor dat elektra voerende delen niet nat worden.
Motorvleugel: (zie bijlagen)
1. Schakel de ventilator met werkschakelaar(4) uit.
2. Verwijder ventilatordeksel(2).
3. Trek de aangesloten stekkers uit de besturing en maak de aarddraden los.
4. Schroef de besturing(6) los.
5. Maak het bundelbandje(10) los waarmee de motorsnoeren zijn gebonden.
6. Schroef de motor(7) los van het frame. Motor-vleugel mag rusten in de
behuizing.
7. Draai de 4 bouten(9) los.
8. Verwijder het frame. Let op dat er geen snoeren of slangen beschadigen.
9. Verwijder de motor-vleugel(7).
10.Leg de nieuwe motor-vleugel in de behuizing.
11.Completeer alles in omgekeerde volgorde. Let op dat kabels en slangen
weer op de goede plaats komen.
12.Controleer of de vleugel(7) vrij kan draaien.
13.Controleer of de kabels en slangen niet tegen scherpe randen van het
frame of de besturing liggen.
14.Controleer of de bekabeling niet tegen de vleugel(7) aan kan komen.
15.Schakel de ventilator met werkschakelaar(4) in en controleer de goede
werking.
16.Controleer ook of de ventilator goed op de eventueel aangesloten
regelaar(s) reageert.
17.Monteer ventilatordeksel(2).
Besturing
1. Verwijder ventilatordeksel(2).
2. Sluit een handapparaat VU aan op de sub D9 connector.
3. Kies in het menu ‘Instellingen’ bij ‘Bewaren/zetten’ ‘Bewaren’.*
4. Schakel de ventilator met werkschakelaar(4) uit.
5. Trek de aangesloten stekkers uit de besturing en maak de aarddraden los.
6. Schroef de besturing(6) los.
7. Monteer de nieuwe besturing.
8. Monteer alle stekkers en aarddraden.
9. Controleer of de kabels en slangen niet tegen scherpe randen van het
frame of de besturing liggen.
10.Controleer of de bekabeling niet tegen de vleugel(7) aan kan komen.
11.Schakel de ventilator in met werkschakelaar(4).
12.Kies in het menu ‘Instellingen’ bij ‘Bewaren/zetten’ ‘Zetten’.
13.Controleer de goede werking.
14.Controleer ook of de ventilator goed op de eventueel aangesloten
regelaar(s) reageert.
15.Monteer ventilatordeksel(2).
* Werkt deze functie niet meer vanwege het defect? Maak dan bij punt 12 gebruik van de
gegevens op de sticker op de besturing. Of van een vergelijkbare ventilator. Of stel bij punt
12 in volgens de inregelstaat of de tabel §9.1.
Druktransmitter
1. Schakel de ventilator met werkschakelaar(4) uit.
2. Verwijder ventilatordeksel(2).
3. Verwijder slangaansluitingen op de druktransmitter(12).Let op welke slang
waar hoort te zitten.
4. Verwijder de elektrische aansluiting in de druktransmitter.
5. Maak het bundelbandje(10) los waarmee de snoeren zijn gebonden.
6. Verwijder de druktransmitter.
7. Monteer de nieuwe druktransmitter.
8. Breng de elektrische aansluiting en slang aan op de druktransmitter.
9. Controleer of de kabels en slangen niet tegen scherpe randen van het
frame of de besturing liggen.
10.Controleer of de bekabeling niet tegen de vleugel(7) aan kan komen.
11.Schakel de ventilator in met werkschakelaar(4).
12.Controleer de goede werking.
13.Controleer ook of de ventilator goed op de eventueel aangesloten
regelaar(s) reageert.
14.Monteer ventilatordeksel(2).
Nederlands

16
1. Avant-propos 17
2. Garantie et responsabilité 17
2.1 Informations générales 17
2.2 Conditions de garantie 17
2.3 Responsabilité 17
3. Sécurité 17
3.1 Conditions de sécurité générales 17
3.2 Pictogrammes utilisés 17
4. Spécifications techniques 17
4.1 Spécifications générales 17
5. Réglage 19
5.1 Le MX sans réglage de vitesse 19
5.2 Réglage de vitesse d’un seul ventilateur MX 19
5.3 Réglage de vitesse de plusieurs ventilateurs MX 19
5.4 Système de ventilation mécanique automatique 19
5.5 Servocommande RSC 19
5.6 Thermorégulateur LTG 19
6. Communication 19
6.1 Affichage et réglage 19
6.2 Unité de contrôle VU 19
6.3 Communication avec un ordinateur portable ou un PC 20
6.4 Réseau de MX 20
7. Installation 20
7.1 Conditions d’installation 20
7.2 Transport, entreposage et déballage 20
7.3 Contrôle de réception 20
7.4 Montage 20
8. Raccordement électrique 21
8.1 Commande du bornier d’alimentation 21
8.2 Câblage fourni 22
8.3 Rapport entre le régime et le voltage à l’entrée
de commande de 0-10V 22
9. Réglage 23
9.1 Tableau récapitulatif des réglages du MX 23
9.2 Adresser le réseau MX: régler et copier les réglages 23
9.3 Programmation du plan de phases 24
9.4 Contrôle de la quantité d’air 25
9.5 Rapport de mesure 26
10. Contrôle et maintenance 27
11. Tableaux de défauts 27
11.1 Remplacement des pièces 30
Annexes 62-71
Journal 62
Croquis cotés 63
Vue éclatée 64
Pièces de rechange/Articles de service après-vente MX 65
Schémas de câblage 66-69
Déclaration de conformité CE 70-71
Française

17
1. Avant-propos
Ce manuel d’installation contient des instructions d’installation et de mainte-
nance pour le ventilateur de toiture MX de J.E. StorkAir. Ce manuel se rapporte
aux modèles suivants:
MX 10/10 MX 10/10 ZMV
MX 20/10 MX 20/10 ZMV
MX 30/10 MX 30/10 ZMV
MX 30/20 MX 30/20 ZMV
Lire attentivement ce manuel avant d’installer le ventilateur ou d’effectuer des
travaux d’entretien. Ce manuel contient toutes les informations nécessaires
pour une installation sûre et optimale du ventilateur de toiture MX. Le manuel
sert également comme ouvrage de référence afin de pouvoir effectuer des tra-
vaux de service et d’entretien de façon réfléchie. Deze handleiding is gepubli-
ceerd door J.E. Stork Ventilatoren B.V., zonder enige garantie. Te allen tijde en
zonder voorafgande waarschuwing kunnen verbetering en wijsigingen door
J.E. Stork Ventilatoren B.V. worden aangebracht in deze handleiding op grond
van typografische fouten, onjuiste of achterhaalde gegevens of verbetering aan
programmatuur en/of apparatuur. Dergelijke wijsigingen worden natuurlijk ver-
werkt in nieuwe uitgaven van deze handleiding. Alle rechten voorbehouden.
©J.E. Stork Ventilatoren B.V.
2. Garantie et responsabilité
2.1 Informations générales
Les conditions de vente et de garantie pour les entreprises dans le secteur
de la métallurgie, des matières synthétiques et de la technique portant sur le
ventilateur de toiture MX ont été déposées au greffe du Tribunal de Grande
Instance de La Haye le 19 octobre 1998 sous le numéro 119/1998.
2.2 Conditions de garantie
Le fabricant garantit le MX pour la période d’un an après l’installation ou une
période de 20 mois maximale après la livraison. Les réclamations ne peuvent
être formulées que pour les vices de matériel et/ou de construction qui sur-
viennent pendant la période de garantie. Dans le cas d’une réclamation, le MX
ne peut être démonté sans l’autorisation par écrit du fabricant. La garantie
sur les pièces de rechange s’appliquera si les pièces ont été fournies par le
fabricant et installées par un installateur agréé.
La garantie est annulée:
•si l’installation n’a pas été effectuée suivant les instructions en vigueur;
•si les défauts sont dus à un mauvais raccord;
•dans le cas d’une mauvaise utilisation ou encrassement du ventilateur;
•si le ventilateur a été réparé sans l’autorisation du fournisseur.
Les frais de (dé)montage sur place sont exclus des clauses de garantie.
Lorsqu’un vice devient apparent pendant la période de garantie, l’acheteur
est tenu de le signaler à l’installateur.
2.3 Responsabilité
Le MX a été conçu pour l’aspiration d’air (vicié) qui est évacué de façon
diagonale. Tout autre usage est considéré comme ‘usage impropre’ et peut
provoquer l’endommagement du MX ou des blessures corporelles pour les-
quelles le fabricant ne pourra être tenu responsable.
☞Les travaux sur le ventilateur doivent être effectués par un installateur
agréé.
Le fabricant n’est pas responsable pour des dommages causés par:
•le non-respect des instructions de sécurité, de fonctionnement et
d’entretien dans ce manuel;
•l’installation de pièces non fournies par le fabricant;
•une usure normale.
3. Sécurité
Pour l’utilisation appropriée de votre ventilateur de toiture MX et pour votre
sécurité et la sécurité des tiers, il est impératif que vous observiez les condi-
tions de sécurité suivantes.
3.1 Conditions de sécurité générales
•Toujours observer les conditions et les instructions de sécurité dans ce
manuel.
•S’assurer que le ventilateur (les pièces) non fixé (non fixées) ou ne pas
encore fixé (fixées) et des outils ne peuvent pas tomber ou s’envoler du
toit ou provoquer des dommages ou des blessures corporelles d’une
autre façon.
•S’assurer que personne ne touche les pièces tournantes ou sous tension
d’un ventilateur entièrement ou partiellement démonté.
•Ne pas laisser un ventilateur (partiellement) démonté qui est branché sur
le secteur sans surveillance.
•S’assurer que les pièces sous tension ne prennent pas l’eau.
•Le ventilateur doit être démonté d’une telle façon que le côté du ventilateur
qui n’est pas muni d’un carter de protection ne peut être touché par des
personnes (voir EN 294).
3.2 Pictogrammes utilisés
Les pictogrammes suivants peuvent être présentés dans le manuel.
☞Point d’attention
4. Spécifications techniques
4.1 Spécifications générales
Caractéristiques du ventilateur
Les caractéristiques du ventilateur montrent le rendement lors des différents
régimes. Le montage d’un silencieux GD sur le MX changera le rendement
quelque peu en raison de la résistance à l’air du silencieux. Pour cette raison, le
rendement du MX est également montré pour un MX muni d’un silencieux GD.
Bruit du côté de refoulement
Le niveau de bruit en dB (A) est mesuré du côté de refoulement (= côté
d’extraction) du ventilateur à une distance de 4 mètres dans la direction
horizontale, dans des conditions de champ libre, et en aspiration libre, réf.
2.10 -5 N/m2. Le bruit se réduira en fonction de l’augmentation de la
distance au source de bruit (= ventilateur) ce qui implique que le bruit est
réduit de 6 dB (A) dans le cas d’un doublement de la distance.
Bruit du côté d’aspiration
Le bruit du côté d’aspiration est mesuré du côté d’aspiration du ventilateur,
réf. 10-12W. Le niveau de bruit du ventilateur MX du côté d’aspiration et le
niveau de bruit du ventilateur + silencieux (MX + GD) du côté d’aspiration
sont indiqués. Se reporter au programme de sélection MX pour de plus
amples spécifications techniques.
Français

18
MX 10/10 (ZMV)
4a. A = consommation maximale d’électricité; B = niveau de pression acoustique maximal
Régime Energie puissance Niveau sonore
rev/min absorbée absorbée refoulement aspiration aspiration* cos.
AWel dB(A) dB(A) dB(A) j
1800 0,76 174 57 72 63 0.99
1600 0,55 125 54 70 61 0.99
1400 0,39 87 50 66 58 0,99
1200 0,26 60 46 63 55 0,99
1000 0,17 39 41 58 51 0.99
800 0,12 27 36 56 49 0,98
600 0,09 19 30 49 42 0,92
400 0,07 12 24 41 35 0,75
MX 10 = 18kg.
MX 20/10 (ZMV)
4a. A = consommation maximale d’électricité; B = niveau de pression acoustique maximal
Régime Energie puissance Niveau sonore
rev/min absorbée absorbée refoulement aspiration aspiration* cos.
AWel dB(A) dB(A) dB(A) j
1600 1,80 409 62 77 64 0.99
1400 1,16 266 58 74 62 0,99
1200 0,73 169 53 69 57 0,99
1000 0,44 100 48 65 54 0.99
800 0,25 57 42 59 49 0,99
600 0,14 31 36 55 45 0,96
400 0,09 17 28 48 39 0,82
MX 20 = 25kg.
MX 30/10 (ZMV)
4a. A = consommation maximale d’électricité; B = niveau de pression acoustique maximal
Régime Energie puissance Niveau sonore
rev/min absorbée absorbée refoulement aspiration aspiration* cos.
AWel dB(A) dB(A) dB(A) j
1000 1,30 297 56 71 61 0.99
900 0,92 217 52 68 57 0.99
800 0,64 148 49 65 56 0,99
700 0,44 103 46 62 53 0,99
600 0,29 67 42 60 50 0.99
500 0,19 44 37 55 46 0,99
400 0,13 28 33 52 43 0,94
MX 30 = 32kg.
MX 30/20 (ZMV)
4a. A = consommation maximale d’électricité; B = niveau de pression acoustique maximal
Régime Energie puissance Niveau sonore
rev/min absorbée absorbée refoulement aspiration aspiration* cos.
AWel dB(A) dB(A) dB(A) j
1400 3,34 761 64 78 67 0.99
1200 2,03 462 61 75 64 0,99
1000 1,18 269 57 71 60 0,99
800 0,65 147 51 66 55 0.98
600 0,32 72 44 60 49 0,98
400 0,12 28 36 51 41 0,98
MX 30/20 = 38kg.
*avec silencieux
600
500
400
300
200
100
00 1000 2000 5000
1400
1200
1000
800
600
400
m3/h
∆Pst - Pa (N/m2)
= MX
= MX + GD
A
B
3000 4000
0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500
50
0
150
200
250
300
1000
900
700
500
m3/h
∆Pst - Pa (N/m2)
A
B
800
600
100
400
= MX
= MX + GD
500
400
300
200
100
00 400 800 1200 1600
1600
1400
1200
1000
800
600
400
A
2000 2400 2800 3200 m3/h
∆Pst - Pa (N/m2)
= MX
= MX + GD
B
400
350
300
250
200
150
100
50
0
0 500 1000 1500 2000
1800
1600
1400
1200
1000
800
600
400
B
m3/h
∆Pst - Pa (N/m2)
= MX
= MX + GD
A
Français

19
5. Réglage
Différents régulateurs peuvent être branchés pour le réglage de la vitesse.
Il existe une distinction entre le réglage d’un seul ventilateur ou de plusieurs
ventilateurs simultanément.
5.1 Le MX sans réglage de vitesse
Lorsque le MX est livré, il tourne au régime maximal après le branchement
sur la tension réseau. Ce régime est indiqué sur l’étiquette de la face
supérieure du bloc de commande. En retirant la boucle 3 du bornier du bloc
de commande (voir §8.2),le MX tourne au régime minimal. Pour un fonction-
nement à un autre régime fixe, il est nécessaire de régler le régime à l’aide
de l’unité de contrôle VU et PC.(voir §6)
5.2. Réglage de la vitesse d’un seul ventilateur MX
Les régulateurs suivants sont disponibles pour le réglage de la vitesse d’un
seul ventilateur MX.
SAG 0-M
Un interrupteur rotatif pour le réglage à variation continue du régime. Un
potentiomètre se trouve sous le bouton tournant de l’interrupteur. Le régime
maximal nMAX peut être réglé en tournant le potentiomètre. Le contacteur
s’ouvre dans la position ‘0’.
SAG 0-5
Interrupteur rotatif pour le réglage de la vitesse dans cinq positions. Un
potentiomètre se trouve sous le bouton tournant de l’interrupteur. Le régime
maximal nMAX peut être réglé en tournant le potentiomètre. Le contacteur
s’ouvre dans la position ‘0’.
SAG 0-2
Interrupteur rotatif pour le réglage de la vitesse dans deux positions. Deux
potentiomètres se trouvent sous le bouton tournant de l’interrupteur. Les
deux régimes n1 et n2 peuvent être réglés séparément en tournant ces
potentiomètres. Le contacteur s’ouvre dans la position ‘0’.
5.3. Réglage de la vitesse de plusieurs ventilateurs MX
Les régulateurs suivants sont disponibles pour le réglage de la vitesse de
plusieurs ventilateurs MX.
VG 31
Unité d’alimentation pour le réglage en parallèle d’un nombre maximal de
31 ventilateurs MX. L’unité d’alimentation est alimentée par un courant
alternatif de 230V/50Hz. L’unité d’alimentation est branchée sur le SAG 0-M,
SAG 0-5 ou SAG 0-2 en fonction du régime souhaité.
DNG 31
Unité pour le réglage jour/nuit d’un nombre maximal de 31 ventilateurs MX.
Les horaires sont réglés à l’aide d’une minuterie. Les ventilateurs connectés
peuvent être mis en marche ou arrêtés simultanément par un interrupteur
central. L’unité d’alimentation est alimentée par un courant alternatif de
230V/50Hz. Le DNG 31 peut être également utilisé lors du réglage jour/nuit
du MX-ZMV.
5.4 Système de ventilation mécanique automatique [MX-ZMV]
Le ventilateur de toiture MX peut être muni d’un système appelé ZMV. ZMV
veut dire système de Ventilation Mécanique Automatique. Le MX-ZMV règle
la pression sous le ventilateur à une valeur constante. Un transmetteur de
pression a été monté sous le capot du MX-ZMV qui est branché en standard
sur le secteur. Le tuyau fourni doit être branché dans l’embase sous le ventila-
teur ou le silencieux pour mesurer la pression.
Le principe de fonctionnement est le suivant: le transmetteur de pression
convertit la pression mesurée dans un signal de 0-10V pour la commande
du MX. Basé sur ce signal de 0-10V, le régime du ventilateur de toiture MX et
la pression sont réglés. La pression constante souhaitée est réglée à l’aide de
l’unité de contrôle VU ou d’un PC/ordinateur portable. (Voir §6.1, 6.2 et 6.3).
5.5 Servocommande RSC
Le ventilateur et un autre composant de système, par exemple une vanne,
peuvent être mis en marche ou arrêtés simultanément à l’aide de la servo-
commande. La servocommande est fournie dans un boîtier séparé qui peut
être monté sous le capot du MX par exemple.
5.6 Régulation de la température LTG
Le LTG est un régulateur de température à l’aide duquel le MX peut être
réglé à variation continue en fonction de la température. La température est
mesurée à l’aide d’un détecteur de température. La température est réglée
entre 20°C et 50°C à l’aide d’un bouton tournant sur le boîtier. La largeur de
bande est réglée entre 0,5°C et 10°C en tournant le potentiomètre à l’intérieur
du boîtier. Le régime du MX varie entre la valeur minimale et maximale de la
largeur de bande réglée.
☞Le LTG peut également être utilisé en combinaison avec le VG31.
Plusieurs ventilateurs peuvent être pilotés par un seul LTG.
Note: La tension électrique LTG = 18Vdc.
Refroidir ou réchauffer
Il existe un choix entre ‘refroidir’ ou ‘réchauffer’:
•Dans le mode refroidissement, le régime du MX augmente en fonction
de l’augmentation de la température. La température est réglée à l’aide
du bouton tournant sur le boîtier du LTG lorsque le MX tourne à un régime
minimal. Le régime du MX augmente lorsque la température augmente.
Le régime maximal est atteint avec la température réglée plus la largeur
de bande.
•Dans le mode réchauffement, le régime du MX est ralenti lorsque la tempé-
rature augmente. La température est réglée à l’aide du bouton tournant
sur le boîtier du LTG lorsque le MX tourne à un régime minimal. Le régime
du MX augmente lorsque la température baisse. Le régime maximal est
atteint avec la température réglée plus la largeur de bande.
La fonction de refroidissement ou de réchauffage est réglée à l’aide d’un
certain nombre de cavaliers dans le boîtier. De plus, le LTG contient un cavalier
que l’on peut utiliser pour arrêter le ventilateur lorsqu’une température réglée
a été atteinte.
Exemple:
Les cavaliers dans le boîtier sont réglés sur ‘refroidissement’. Réglage de
température 25°C, largeur de bande 4°C. Réglage de la puissance du
ventilateur sur le MX: 40% minimale, 80% maximale. Le ventilateur tourne à
40% lors d’une température de 25°C et le ventilateur tourne à son régime
maximal lors d’une température de 25 + 4 = 29°C.
6. Communication
6.1 Affichage et réglage
Chaque MX est muni en standard d’un raccord pour l’unité de contrôle VU
ou un ordinateur portable/PC. Ce raccord se trouve sous le capot du MX. Il
est possible de régler ou d’afficher plusieurs paramètres à l’aide de ce
raccord tels que:
•le type de ventilateur et la commande;
•le régime souhaité et les limitations pour le régime minimal et maximal;
•la pression souhaitée pour le jour et la nuit (MX ZMV);
•le régime actuel;
•la pression actuelle (MX ZMV);
•l’adresse et le numéro de groupe (pour l’utilisation du MX en réseau);
•défauts.
6.2 Unité de contrôle VU
Une communication directe avec le MX est possible par l’unité de contrôle VU.
Français
This manual suits for next models
7
Table of contents
Languages:
Popular Fan manuals by other brands

Maico
Maico EZR B Series Mounting & operating instructions

Royal Sovereign
Royal Sovereign TFN-45D owner's manual

Eberg
Eberg TIK user manual

NuTone
NuTone 744SFLNT instructions

Monte Carlo Fan Company
Monte Carlo Fan Company 6LFR62 D Series Owner's guide and installation manual

LUCCI
LUCCI AIRFUSION RESORT installation instructions