Alecto TM-36 User manual

1
CE
LVD: De TM-36 en de TM-56 voldoen aan de normen EN 61010-1 en EN 61010-2-
31 zoals vastgelegd in de laagspannings richtlijn 73/23/EEC en 93/68/EEC.
EMC: De TM-36 en de TM-56 voldoen aan de normen EN 55011-3.1991 en EN
50082-1.1992 zoals vastgelegd in de EMC richtlijn 89/336/EEC.
ALGEMENE BEDIENINGS EN VEILIGHEIDS INSTRUKTIES
Meten:
-Controleer altijd de stand van de draaischakelaar alvorens de meetpennen
met het meetobject te verbinden.
-Meet alleen spanningen en stromen die binnen het bereik van de ingestelde
meetwaarde blijven.
-Indien een meetwaarde niet bekend is, begin dan de meting met de
schakelaar in het hoogste bereik en regel deze stapsgewijs terug totdat het
display een correcte meetwaarde aangeeft.
-Verdraai nooit de bereikenschakelaar met de meetpennen aangesloten aan het
meetobject maar neem deze altijd even los (let op: zie ook stroommeting).
-Let op dat sommige apparaten (trafo's, motoren, spoelen etc) een hoge
inschakelstroom hebben.
Gebruik:
-Indien de meter gebruikt wordt in een omgeving met een relatief zwaar magnetisch
veld, dan kan de uitlezing onstabiel zijn en afwijken.
-Na de meting de meter uitzetten, dit spaart batterijen.
-Zodra op het display het batterijsymbool oplicht dient de batterij vervangen te
worden.
Veiligheid:
-Meet nooit hoge spanningen in vochtige ruimtes en neem een grote
voorzichtigheid in acht bij het meten van spanningen boven 48 Volt DC/AC.
-Vervang direct defecte of beschadigde meetsnoeren.
-Gebruik de meter nooit indien het kabinet niet volledig gesloten is en ook niet indien
niet beide meetsnoeren ingeplugd zijn.
-De meter niet in vochtige ruimtes gebruiken.
-Controleer regelmatig de conditie van de behuizing en van de meetsnoeren.
Beschadigingen kunnen tot gevaarlijke situaties leiden.
Onderhoud & service:
-Reinig de behuizing alleen indien de meter uitgeschakeld is en neem de
meetpennen los van de meter
-Gebruik alleen een licht vochtige doek om de meter uitwendig te reinigen.
Chemische reinigingsproducten zoals benzine en thinner kunnen kunststof
onderdelen aantasten.
-Bij een defect, anders dan een defecte zekering, dient u de meter door een ter zake
kundige service organisatie na te laten kijken.
-Zie verderop in deze handleiding hoe de zekering vervangen dient te worden.
(NL)

2
INTRODUCTIE
1. aan/uit schakelaar
2. condensator aansluiting (alleen TM-56)
3. LCD display
4. aansluiting temperatuurprobe (alleen TM-56)
5. meetbereiken schakelaar
6. transistor aansluiting
7. COM (min) aansluiting
HOLSTER
De meegeleverde holster beschermt de meter tijdens het gebruik, transport en de opslag.
Aan de achterzijde van de holster zit een tafelstandaard waardoor de tester onder een
schuine hoek kan worden neergezet. Door de tafelstandaard uit te trekken (tot voorbij de klik)
kan een nog schuinere positie worden verkregen.
Tevens kunnen de testprobes achter in de holster geklikt worden zodat de meetpennen niet
beschadigd raken tijdens opslag en/of transport.
POLSBAND
De meegeleverde polsband kan volgens tekening aan de tester bevestigd worden. (blz. 5)

3
METEN
GELIJK / WISSELSPANNING.
Neem uiterste voorzichtigheid in acht bij het meten van spanningen
boven 48 volt.
1. Verbind de rode testpen met de V/Ωingangsbus; verbind de zwarte testpen
met de COM ingangsbus.
2. Selecteer met de meetbereiken schakelaar V= (gelijkspanning) of V~ (wis-
selspanning) en de gewenste waarde; begin bij een onbekende spanning
altijd in het hoogste bereik.
3. Verbind de testpennen met het te meten object.
4. Meet de spanning en lees de waarde af op het display.
In de positie 1000 V(DC) en 750 V(AC) geeft het display als extra waarschuwing een
symbool van een bliksem, dit om u attent te maken dat u met hoge spanningen te
maken kunt hebben.
GELIJK / WISSELSTROOM.
Stroom wordt gemeten door een onderbreking in het circuit te maken en
daar de testpennen op te plaatsen.
Schakel ALTIJD de spanning van het testobject uit alvorens er een
onderbreking gemaakt wordt en neem NOOIT de testpennen zomaar los
van de schakeling zonder deze weer eerst spanningsloos te maken.
Let op dat sommige apparaten (trafo's, motoren, spoelen etc) een hoge
inschakelstroom hebben.
1. Verbind de rode testpen met de A ingangsbus (TM-36) of met de mA
ingangsbus (TM-56) voor stromen beneden 2A (TM-36) of 200mA (TM-56);
verbind de zwarte testpen met de COM ingangsbus.
2. Selecteer met de meetbereiken schakelaar A= (gelijkstroom) of A~
(wisselstroom) en de gewenste waarde; begin bij een onbekende stroom
altijd in het hoogste bereik.
3. Verbind de testpennen met de gemaakte onderbreking.
4. Schakel de spanning in en meet de stroom; lees de waarde af op het
display.
5. Schakel de voeding van het meetobject uit alvorens de testpennen los te
nemen.
TM-36: Bij stromen groter dan 2A maar kleiner dan 10A dient de rode testpen in de
10A ingangsbus geplugd te worden en dient de bereiken schakelaar in de positie
10A gezet te worden.
TM-56: Bij stromen groter dan 200mA maar kleiner dan 20A dient de rode testpen in
de A ingangsbus geplugd te worden en dient de bereiken schakelaar in de positie
20A gezet te worden.
Attentie: meet hoge stromen nooit langer dan 10 á 15 seconden. Veiligheidshalve
dient hierna een afkoelingsperiode van 15 minuten in acht genomen te worden.
Het 20A bereik van de TM-56 is NIET beveiligd met een zekering.

4
WEERSTAND.
Bij het weerstand meten, stuurt de meter een stroompje door de
weerstand en meet de spanning die daardoor over deze weerstand komt
te staan. Hieruit wordt de weerstand berekend. Het meten van weerstand
dient dus altijd in spanningsloze toestand te geschieden.
Om meetfouten door parallel weerstanden te voorkomen, is het
raadzaam het onderdeel uit de schakeling te nemen en de vingers niet in
contact met de meetpennen te laten komen.
1. Verbind de rode testpen met de V/Ωingangsbus; verbind de zwarte testpen
met de COM ingangsbus.
2. Draai de meetbereiken schakelaar in een van de Ωposities; begin bij een
onbekende weerstand altijd in het hoogste bereik.
3. Verbind de testpennen met het te meten object.
4. Meet de weerstand en lees de waarde af op het display.
Opmerking: indien in de stand 200MΩde meetpennen tegen elkaar gehouden worden,
geeft het display toch 1.0MΩweer. Bij het meten van een weerstand dient u deze 1MΩ
van de uitlezing af te trekken.
DIODE.
Bij het meten van een diode geeft de meter de drempelspanning in
doorlaatrichting aan; in sperrichting zal de meter 'overload' (1)
aangeven.
Let op dat bij deze test dezelfde regels als bij het weerstand meten
van kracht zijn.
1. Verbind de rode testpen met de V/Ωingangsbus; verbind de zwarte testpen
met de COM ingangsbus.
2. Draai de meetbereiken schakelaar in de positie .
3. Verbind de testpennen met de te meten diode.
Let op dat de meter alleen aangeeft of de diode spert, dan wel geleidt; er is geen
indicatie omtrent de kwaliteit van de diode.

5
DOORGANGSTEST.
Bij de doorgangstest klinkt een beepsignaal indien de weerstand lager is
dan ongeveer 50ΩΩ; bij het doormeten van zekeringen, lampen en
dergelijke hoeft dus niet het display afgelezen te worden.
Let op dat bij deze test dezelfde regels gelden als bij het meten van
weerstand.
1. Verbind de rode testpen met de V/Ωingangsbus; verbind de zwarte testpen met de
COM ingangsbus.
2. Draai de meetbereiken schakelaar in de positie
3. Verbind de testpennen met het te testen object.
Let op dat de buzzer alleen akoestisch signaal geeft als de weerstand kleiner is dan
ongeveer 50 ohm.
TRANSISTOR TEST.
1. Draai de meetbereiken schakelaar in de positie hFE.
2. Plaats de te testen transistor in het transistorvoetje; let op dat zowel de juiste
polariteit (NPN of PNP) als de juiste aansluitingen E(mitter), B(asis) en
C(ollector) gekozen wordt.
3. Meet de versterkingsfactor (hFE) en lees de waarde af op het display.

6
CAPACITEITS TEST (alleen TM-56).
Let op dat de te meten condensator spanningsloos moet zijn; houd bij
twijfel even de aansluitingen van de condensator tegen elkaar.
1. Draai de meetbereiken schakelaar in een van de F posities.
2. Plaats de te testen condensator in het condensatorvoetje (Cx).
3. Meet de capaciteit en lees de waarde af op het display.
De capaciteitstest geschiedt met een wisselspanning van 400Hz / 40mVrms.
FREQUENTIETELLER (alleen TM-56).
1. Verbind de rode testpen met de V/Ω/Hz ingangsbus; verbind de zwarte
testpen met de COM ingangsbus.
2. Draai de meetbereiken schakelaar in de positie 20KHz
3. Verbind de testpennen met de signaalbron en lees de frequentie af op het
display.
De ingangsgevoeligheid is 100mV. De maximale ingangsspanning voor een correcte
uitlezing bedraagt 30Vp-p.
TEMPERATUURMETING (alleen TM-56).
1. Draai de meetbereiken schakelaar in de positie °C.
2. Verbind de temperatuurprobe met het voetje TEMP.
3. Lees de temperatuur af op het display.
Het bereik van de temperatuurprobe loopt van -20°C tot +1000°C.
Wacht totdat de uitlezing constant is, pas dan heeft de temperatuurprobe dezelfde
temperatuur als de omgeving.

7
AUTO POWER-OFF (alleen TM-56)
De TM-56 is voorzien van een automatische uitschakeling. Indien de multimeter voor langer
dan ongeveer 30 minuten niet gebruikt wordt, dan zal deze zichzelf uitschakelen. De meter
wordt weer ingeschakeld nadat 2x op de POWER aan/uit toets is gedrukt.
VERVANGEN BATTERIJ / ZEKERING
Een (bijna) lege batterij wordt weergegeven door het oplichten van het
batterijsymbool op het display. Bij een defecte zekering zal het display altijd 000
aangeven (of '1' indien ingesteld op ohm- of diodemeting).
1. Neem de meetsnoeren los van de meter.
2. Neem de achterwand los van de meter door de 3 schroefjes aan de
achterzijde los te draaien.
3. A. Batterij: verbind de (nieuwe) batterij met de 9-volt batterijclip.
3. B. Zekering: neem de print uit de meter (hiervoor hoeven geen schroeven
losgedraaid te worden) en vervang de defecte zekering
(TM-36: 2A/250V en 10A/250V, TM-56: 0,3A/250V).
4. Sluit de meter.
Gooi lege batterijen niet weg maar lever deze in bij uw plaatselijk
depot voor klein chemisch afval.

8
CE
LVD: Le TM-36 et le TM-56 répondent aux normes EN 61010-1 et EN 61010-2-31
comme publiées dans les directives de basse tension 73/23/EEC et 93/68/EEC.
EMC: Le TM-36 et le TM-56 répondent aux normes EN 55011-3.1991 et EN 50082-
1.1992 comme publiées dans les directives EMC 89/336/EEC
UTILISATION ET INSTRUCTIONS DE SÉCURITÉ
Mesurage:
-Vérifiez avant de connecter les chevilles de mesurage à l’objet à mesurer
toujours la position du commutateur.
-Mesurez seulement des tensions et des courants dans le champ de la valeur
réglée.
-En cas où vous ignorez la valeur mesurée, mettez le commutateur en plus
haut champ et dimimuez-le peu à peu jusqu’à ce que vous ayez obtenu le
mesurage correct.
-Ne tournez jamais le commutateur de champ tandis que les chevilles de
mesurage sont connectées à l’objet à mesurer,mais coupez-les avant.
(attention: voir aussi le mesurage de courant)
-Faites attention à la haute mise en circuit de certains appareils
(transformateurs, moteurs, bobines etc.)
Utilisation:
-Si le compteur est utilisé près d’un champ magnétique lourd, l’affichage peut
être instable ou déviant.
-Après utilisation, débranchez le compteur pourque les piles ne se vident pas.
-Il faut remplacer la pile dès que le voyant ”pile” s’allume.
Sécurité:
-Ne mesurez jamais de hautes tensions dans des endroits humides et prenez
soin en mesurant des tensions plus de 48 Volt DC/AC.
-Remplacez immédiatement des fils de mesurage défectueux ou
endommagés.
-Ne servez-vous jamais de compteur à condition que le compartiment soit tout
à fait fermé et que les deux fils de mesurage soient enfichés.
-Ne servez-vous pas de compteur dans un endroit humide.
-Contrôlez régulièrement l’état du revêtement et des fils de mesurage. Des
endommagements peuvent mener à des situations dangereuses.
Entretien et service:
-Nettoyez le revêtement seulement si le compteur a été débranché et
détachez les chevilles de mesurage.
-Utilisez seulement un torchon humide afin de nettoyer l’extérieur du
compteur. Des produits de nettoyage chimiques tels que l’essence et le
diluant peuvent endommager des pièces synthétiques.
-En cas d’une panne -autre qu’un fusible défectueux- il vous faut consulter un
réparateur spécialisé.
-Lisez dans ce mode d’emploi la façon dont il faut remplacer le fusible.
(FR)

9
INTRODUCTION
1. Commutateur marche/arrêt
2. Branchement condensateur (seulement TM-56)
3. Affichage LCD
4. Branchement probe de température (seulement TM-56)
5. Commutateur champ de mesure
6. Branchement transistor
7. Branchement COM (min)
L’ÉTUI
L’ étui livré protège le compteur pendant l’utilisation,le transport et le stockage.
Au dos de l’étui se trouve un support de table ce qui permet de placer le testeur
sous un angle oblique. En tirant le support de table (jusqu’après le clic) l’angle peut
être plus oblique.
Les probes de teste peuvent en même temps être cliquetés afin de ne pas
endommager les chevilles de mesurage pendant le stockage et/ou le transport.
LE BRACELET
Le bracelet livré peut être fixé selon le dessin.(p. 12)

10
MESURAGE
TENSION CONTINUE/ALTÉRNATIVE.
Soyez très prudent en mesurant des tensions de plus de 48 Volt.
1. Connectez la cheville de teste rouge avec le jack d’entrée V/~; connectez la
cheville de teste noir avec le jack d’entrée COM.
2. Sélectionnez avec le commutateur de champ de mesure le V= (tension
continue) ou V~ (tension altérnative) et la valeur désirable; commencez
toujours par le champ le plus haut en cas de tension inconnue.
3. Connectez les chevilles de teste avec l’objet à mesurer.
4. Mesurez la tension et lisez la valeur sur l’affichage.
En position 1000 V(DC) et 750 V(AC) l’affichage donne un signe d’avertissement, un
symbole de foudre; faites donc très attention.
COURANT CONTINU/ALTÉRNATIF.
Le courant sera mesuré en interrompant le circuit et en y mettant
les chevilles de teste.
Il faut TOUJOURS débrancher la tension de l’objet à mesurer avant
l’interruption et il ne faut JAMAIS détacher les chevilles de teste
avant avoir coupé le courant.
Faites attention à la haute mise en circuit de certains appareils
(transformateurs moteurs, bobines etc.).
1. Connectez la cheville de teste rouge avec le jack d’entrée A (TM-36) ou avec
le jack d’entrée mA (TM-56) pour des courants moins de 2A (TM-36) ou de
200mA(TM-56); connectez la cheville de teste noir avec le jack d’entrée COM.
2. Sélectionnez avec le commutateur de champ de mesure le A= (courant
continu) ou le A~ (courant altérnatif) et la valeur désirable; commencez
toujours par le champ le plus haut en cas d’une tension inconnue.
3. Connectez les chevilles de teste avec l’interruption dans le circuit.
4. Mettez la tension en marche et mesurez le courant; lisez la valeur sur
l’affichage.
5. Débranchez l’alimentation de l’objet à mesurer avant de détacher les
chevilles de teste.
TM-36: en cas de courants de plus de 2A mais moins de 10A il faut enficher la
cheville de teste rouge dans le jack d’entrée 10A et mettre le commutateur de
champ en position 10A.
TM-56: en cas de courants de plus de 200mA mais de moins de 20A il faut enficher
la cheville de teste rouge dans le jack d’entrée A et mettre le commutateur de
champ en position 20A.
Attention: ne mesurez jamais de courants élevés plus longtemps que 10 à 15 sec.
Pour des raisons de sécurité il faut, après, respecter une période de refroidissement
de 15 minutes.
Le champ 20A du TM-56 n’a pas été protégé par un fusible.